Bijlage 4 Grondslagen
Algemene grondslagen
De P&C producten zijn opgesteld met inachtneming van de voorschriften van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de financiële verordening zoals door Provinciale Staten is vastgesteld.
Basis voor de ramingen in de Voorjaarsnota 2022
De Voorjaarsnota 2022 bevat de wijzigingen ten opzichte van de Begroting 2022. Dit zijn alle mutaties die starten in 2022 met een eventueel meerjarig effect.
Algemene dekkingsmiddelen
Algemene dekkingsmiddelen zijn inkomsten voor de provincie waarvoor geen bestedingsdoel is bepaald en zijn daarmee vrij besteedbaar (in tegenstelling tot de specifieke dekkingsmiddelen). De algemene dekkingsmiddelen bestaan uit:
Lokale heffingen
Lokale heffingen bestaan vrijwel volledig uit inkomsten voor de opcenten Motorrijtuigenbelasting.
Provinciefonds
De raming van de inkomsten uit het provinciefonds is gebaseerd op de Septembercirculaire 2021. Het provinciefonds is via het zogeheten accres gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
Dividenduitkering
De provincie ontvangt dividend vanuit sommige deelnemingen waarin zij een aandeel heeft. De hoogte van de dividenduitkering wordt gebaseerd op berichtgeving vanuit de deelnemingen.
Algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen van het provinciefonds
De raming van de algemene uitkering is gebaseerd op de Septembercirculaire 2021 zoals verwerkt in de Begroting 2022.
Voor de jaren 2022 en verder is er sprake van een structurele opwaartse bijstelling omdat het accres vanaf 2022 niet langer bevroren is. De stijging van het accres komt voort uit zowel een hogere loon- en prijsontwikkeling als een hogere volume ontwikkeling van de rijksuitgaven.
In 2022 neemt het kabinet waarschijnlijk een beslissing over een nieuwe verdeel systematiek, in te gaan per 2023, waarbij onder andere de huidige maatstaven aangepast zullen worden. Daardoor zal de onzekerheid over de hoogte van de algemene uitkering voor de jaren 2023 en verder groter zijn dan in 2022.
Naast de algemene uitkering bestaat het provinciefonds uit zogenaamde decentralisatie-uitkeringen. Deze zijn bedoeld voor een specifiek doel en volgen niet de normale verdeelsystematiek van het provinciefonds. Er zijn geen mutaties voor deze decentralisatie uitkeringen voor Zuid-Holland.
De ontwikkelingen van de algemene uitkering worden altijd voor T+5 jaren gegeven. Dit wordt ook zo verwerkt in de begroting. Deze T+5 jaren is ook de grens die wordt gehanteerd voor het vullen van de stelpost indexatie omdat er anders sprake zou zijn van een disbalans tussen de ontwikkeling van de baten en lasten. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van de Motorrijtuigenbelasting.
Indexatie
Op dit moment wordt het indexatiebeleid herzien voor zowel exploitatie en investeringen. Het concept beleidsvoorstel zal nog worden besproken met Provinciale Staten. Het onderwerp indexatiebeleid kan als onderdeel gezien worden van de lid GS brief financiële verordening ter bespreking in Commissie voor Onderzoek van de Rekening die op 15 september 2021 is besproken in de COR.
Welke indexen waarvoor en welke bron | Bron | |
---|---|---|
Landelijke Bijdrage-Index (LBI) Prognose percentage voor T+1 wordt ook gebruikt voor de resterende jaren. | Openbaar vervoer | DOVA |
42/43: Grond-, weg- en waterbouw (GWW) Voorbeeld: Voor de kadernota 2023 wordt het gemiddelde berekent over verschil tussen januari 2019 en januari 2022. Prognose percentage voor T+1 wordt ook gebruikt voor de resterende jaren | Exploitatie Investeringen | CBS |
Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers (PO:bw) Verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m T + 4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar | Loonontwikkeling formatie incl. pensioenpremies | CPB |
Nationale consumentenprijsindex (CPI) Verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m T + 4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar | Opcenten motorrijtuigen belasting (baten) | CPB |
Gewogen index van 1/3 (CPI) en 2/3 (PO:bw) Verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m T + 4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar | Subsidies | CPB |
Prijs overheidsconsumptie, netto materieel (imoc) Verzamelde bijlagen met lange reeksen t/m T + 4 (MLT) waarbij het percentage voor het 4de jaar ook wordt gebruikt voor het 5de jaar | Resterende budgetten incl. ICT | CPB |
Indexen kunnen voorspellend zijn of op basis van definitieve cijfers. Het CPB maakt ramingen van indexcijfers naar de toekomst (prospectief) daarentegen publiceert het CBS indexcijfers op basis van definitieve cijfers (realisatie, retrospectief). Voor de GWW index die door het CBS wordt gepubliceerd is er daarom geen raming beschikbaar en gaan we uit van een gemiddelde over de afgelopen 3 jaar. Dus bij het opstellen van een begroting 2023 die tijdens het zomerreces wordt gemaakt en 15 november 2022 wordt vastgesteld wordt het gemiddelde over de periode januari 2019 tot en met januari 2022 gebruikt. Bij een trendmatige ontwikkeling leidt dit niet tot grote afwijkingen, bij niet trendmatige afwijkingen wel.
Bij het opstellen van de Begroting 2022 zijn voor jaarschijf 2022 onderstaande percentages gehanteerd.
Welke indexen waarvoor en welke bron | Bron | 2022 | |
---|---|---|---|
Exploitatie | |||
Openbaar vervoer | Landelijke Bijdrage-Index (LBI)* | DOVA | 2,3% |
Beheer & Onderhoud | Grond-, weg- en waterbouw (GWW)** | CBS | 3,8% |
Loonontwikkeling | Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers | CPB maart 2021 | 1,4% |
Resterende budgetten | Nationale consumentenprijsindex (cpi) | CPB maart 2021 | 1,5% |
Investeringen | |||
Alle*** | Grond-, weg- en waterbouw (GWW) | CBS* | 3,8% |
* LBI volgt onafhankelijk kostenontwikkeling van de sector uitgesplitst naar voertuig en brandstof type. De uitsplitsing Bussen - Diesel wordt het meeste toegepast in onze concessies (en wordt daarom gebruikt bij de prognose).
** GWW heef alleen een historische index, we gaan uit van het gemiddelde van de afgelopen 3 jaar.
*** Voor ICT moet nog onderzocht worden wat een geschikte index is
Kapitaallasten
De kapitaallasten bestaan uit rente en afschrijvingslasten.
Rente
De rente bestaat uit rente van reeds afgesloten leningen (rente is zeker) en nog niet afgesloten leningen (rente is onzeker). Naast de reeds afgesloten en gestorte leningen heeft Zuid-Holland in 2020 voor € 300 mln aan toekomstige leningen afgesloten die worden gestort in de jaren 2021, 2022 en 2023. Ook de rentelasten van deze leningen staan meerjarig vast.
Op basis van de begrote uitgaven en inkomsten uit de kadernota kan worden bepaald hoeveel geld er de komende jaren extra geleend moet worden bovenop de bestaande leningenportefeuille.
Op basis van deze cijfers en een inschatting van de dan geldende rentetarieven wordt een berekening gemaakt van de toekomstige, nieuwe rentekosten.
De onzekerheid van deze rentepost is groot vanwege 2 aspecten: Ervaring uit de afgelopen jaren leert dat de kans groot is dat de budgetten en investeringen in de meerjarenbegroting te positief worden geraamd en dat de benodigde leningen in die jaren in werkelijkheid ook lager zullen uitvallen.
Daarnaast is het zeer lastig om een juiste inschatting te geven van de toekomstige rentetarieven.
De omvang van het bedrag aan rentekosten dat aan vaste activa wordt toegerekend, wordt bepaald door middel van een zogenoemde omslagrente. De grondslag van toerekening is de boekwaarde van de vaste activa op 1 januari van het boekjaar en de te verwachten rentekosten. Dit leidt tot een omslagrentepercentage van 0,85% in 2022.
Afschrijvingslasten
Het jaar nadat de activatie heeft plaats gevonden wordt begonnen met de afschrijving.voor de afschrijvingtermijnen zie de financiële verordening provincie Zuid-Holland 2021 artikel 4.15 afschrijvingstermijnen
Motorrijtuigenbelasting
De opbrengsten van de opcenten wordt bepaald door het tarief maal de grondslag (de hoofdsom van de MRB). De hoofdsom van de MRB wordt beïnvloed door autonome ontwikkelingen zoals bevolkingsgroei en mate van autobezit, maar ook door wettelijke maatregelen zoals vrijstellingen.
Opcententarief
Het opcententarief wordt door Provinciale Staten vastgesteld. Het tarief mag het wettelijk maximum, dat het ministerie van Financiën vaststelt, niet overschrijden. Dit maximum is voor het jaar 2022 vastgesteld op 118,4. In de meerjarenbegroting 2022 wordt het tarief van de opcenten voor 5 jaar geïndexeerd met de CPI index. Het tarief stijgt van 91,8 opcenten in 2022 tot 98,2 opcenten in 2026.
Hoofdsom van de MRB (Ontwikkeling wagenpark)
De afgelopen jaren is het geregistreerde autobezit in Zuid-Holland gestegen, maar diverse ontwikkelingen kunnen deze trend beïnvloeden. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van leasecontracten, de vrijstellingen op basis van het klimaatakkoord en de eventuele gevolgen van de coronacrisis. Voor de berekening 2022 wordt de laatste opgave van het aantal geregistreerde voertuigen in Zuid-Holland door de belastingdienst als basis. Vanwege de vrijstelling op de motorrijtuigenbelasting voor elektrische auto’s en het stijgende aandeel van deze voertuigen in het Zuid-Hollandse wagenpark werd in de Begroting 2022 een daling van het volume begroot van 0,4% per jaar tot en met het jaar 2024. In deze Voorjaarsnota zien we dat deze daling zich niet heeft voorgedaan (zie overzicht algemene dekkingsmiddelen).
Reserves
De stortingen en onttrekkingen aan de reserves dienen gebaseerd te zijn op de begrote stortingen en onttrekkingen. In de Financiële verordening 2021 is in artikel 4.8 geregeld dat Provinciale Staten jaarlijks in de kadernota bestemmingsreserves kunnen aanwijzen waarop mutaties per ultimo jaar kunnen plaatsvinden afhankelijk van de realisatie van lasten en baten voor het bijbehorende onderwerp. Bij Kadernota 2022-2025 zijn conform artikel 4.8 de volgende reserves aangewezen : Groene ambities, Beheerplan Natura 2000 en PAS, UPG 40, Ontwikkelopgave natuur, Natuurnetwerk Nederland, IODS, Bereikbaarheid, Mobiliteit, Egalisatiereserve beheer en onderhoud, Nazorg stortplaatsen.
Subsidies
Lastneming subsidies. De Commissie BBV heeft op 15 mei 2020 nadere richting gegeven aan de notitie "Verantwoording van subsidies" uit januari 2019 met betrekking tot lastneming van subsidies. Kern is dat Provinciale Staten een grensbedrag mogen stellen voor meerjarige subsidies. Voor meerjarige subsidies onder de grens moeten de lasten in één keer genomen worden in het jaar waarin de subsidieactiviteiten starten. Voor subsidies boven de grens dienen (zoals bij de provincie Zuid Holland tot nu toe voor alle subsidies > € 25.000 gebruikelijk) de lasten toebedeeld te worden aan de jaren waarop zij, naar verwachting, betrekking hebben. Voor de lasten boven de grens gelden zwaardere administratieve eisen. Doel van de BBV aanpassing en het grensbedrag is om naar meer uniforme verantwoording te komen tussen provincies en gemeenten, de administratieve lasten te beperken en beter aan te sluiten bij het baten- en lastenstelsel (dat laatste was bij de provincie Zuid Holland al het geval). Provinciale Staten heeft bij Voorjaarsnota 2021 besloten om vanaf 1-1-2021 een grensbedrag van € 250.000 te hanteren voor meerjarige subsidies. Bij dit grensbedrag worden de administratieve lasten niet significant verhoogd terwijl het baten- en lastenstelsel voldoende wordt gevolgd. Gevolg van bovenstaande wijziging en het te stellen grensbedrag is dat, zodra daar zicht op is, budgetten die nu in de toekomstige jaren geprognosticeerd zijn om subsidielasten mee te dekken naar voren worden gehaald. De wijziging heeft dus geen impact op de mogelijkheid om subsidies te verstrekken maar alleen op het moment dat de lasten genomen worden.